Niet al het ‘zwarte goud’ blonk
19-11-2019

1947 koempels2Koempelcultuur vergoedde veel maar beslist niet alles. Aan de vooravond van het feestelijk ‘Egelzer Koempeltreffen in de LHC kantine, staat de organisatie hiervan stil bij het feit dat het met name diep onder de grond niet alleen maar rozengeur en maneschijn was. Verre van dat:  kinderarbeid, stoflongen en klassenjustitie vierden hoogtij. Joep Glerum, Lei Smeijsters en Frans Krasovec belichten in gesprek de andere kant van het vaak geromantiseerde werk op de mijnen van Laura & Vereeniging.

Lei Smeijsters: “Laat ik beginnen om te vertellen dat het heel belangrijk is dat het mijnwerkersleven blijft voortbestaan bij de nieuwe generaties. Er is al teveel verloren gegaan. Beslist niet alleen de romantiek van het ondergrondse werk, doch ook de barre omstandigheden waarin ‘gesjraaveld’ moest worden. Ook de jeugd moet weten dat er geen toekomst is als je het verleden niet kent in al zijn facetten.”Kinderarbeid?
Frans Krasovec: “Ik was nog geen 14 jaar oud toen ik naar de OVS (Ondergrondse Vak School) ging. Na het eerste jaar werd je al te werk gesteld en moest ik 4 uur per dag werkzaamheden verrichten op de zeverij van de mijn. Stenen van de band halen die tussen de steenkool zaten, vaak zelfs zo groot en zwaar dat je ze eerst stuk moest stuk slaan. In de huidige tijd zou dit beslist, gezien de ARBO-wetgeving, niet meer mogelijk zijn. Je kunt je dus afvragen of dit toentertijd geen kinderarbeid was.”Klassenjustitie
Joep Glerum: “De invloed van de beleidsbepalers van de mijnen was groot. Wellicht machtsmisbuik die men ook bij de school en de kerk liet gelden. Je had als zeer jonge ‘koelpiet’ niet veel te willen, er moest voor thuis ‘brood op de plank’ komen. Kansen om verder te studeren of je anders te ontwikkelen, waren er niet. Dat werd met de paplepel wel ingegeven door de lagere school en de kerk.”
Er heerste een onvervalste klassenjustitie tussen de ondergrondse mijnwerker en de ambtenaren van de mijn, zoals bijvoorbeeld de hoeveelheid kolen (verwarming) die men als medewerker kon krijgen van de werkgever. Dit was niet altijd eerlijk verdeeld, zeker als men dit belichtte tegen het aantal werkuren. Immers, op tijd aanwezig zijn voor de koelpiet om af te dalen, honderden meters diep, en retour naar het ontbrekende daglicht, het wassen (poekele) na einde dienst. Al met al 3 uur extra onbezoldigde werktijd. Daar hadden de ambtenaren van de mijn (pietebeere) geen last van: zij hadden nog genoeg vrije tijd over voor gezin en hobby.Stoflongen
Vele mijnwerkers hebben, vaak vroegtijdig, afscheid van het leven moeten nemen omdat hun longen vol zaten met het stof van het werk ‘onderin’. Frans Krasovec: “Dan moest je, bij klachten, naar dokter Appelman die steevast oordeelde dat het niet ging om stoflongen maar bronchitis, schande!”
Het was een bekend straatbeeld, de oud-mijnwerkers die met een grote zuurstoffles naast zich, wazig in de voortuin voor zich uit keken. Frans vult aan: “Het overlijden van iemand met stoflongen omschrijf ik als creperen op (te) jonge leeftijd. Ik heb het met eigen ogen bij mijn vader gezien.”Sociale aspecten
Vaker dan eens werd na de dienst onder de grond het café opgezocht door de koelpiet en werden de zuur verdiende centjes als het ware ‘verzopen’. ‘Logisch dat de er rijen vrouwen en huismoeders bij de ingang van de mijn hun man stonden op te wachten om verdere ellende te voorkomen. De vrouwen en huismoeders die ook nog eens dagelijks de mijnwerkerskleren moesten wassen, wat een verschil was met het witte overhemd van de ambtenaar.. Koempelmentaliteit speelde hierbij ook een rol: niet alleen diep onder de grond was men op elkaar aangewezen, ook bovengronds was je koempel om elkaar te helpen bij sociale problemen zoals bijvoorbeeld het omschreven alcoholprobleem.
Tsja, het was niet altijd ‘het zwarte goud’ wat blonk. (RW)