Op 6 april werd het binnenhofje op de Laethof omgedoopt tot het Ir. Guy Teeuwisseplein. Hij was de laatste directeur van Laura & Vereeniging. Zijn zoon Frank beschrijft in het artikel ‘Guy Teeuwisse: een Hagenees die koelpiet werd’ de levensloop van zijn vader.
Aan het eind van de eerste wereldoorlog, in 1918, krijgt Rijksbouwmeester Henri Teeuwisse in Den Haag een zoon. Hij wordt naar zijn opa vernoemd, Wilhelmus Petrus. Zijn oorspronkelijk Waalse moeder noemt hem Guy. Het gezin telt uiteindelijk 9 kinderen.
In het interbellum groeit hij op in Den Haag, waar hij met lof het gymnasium afrondt. Hij is niet alleen goed student, maar ook een fanatiek voetballer en cricketer. In 1936 gaat hij mijnbouw studeren in Delft. Het rommelt in die tijd al overal in Europa. Tijdens zijn studie wisselt hij stages in de mijnen Julia en Maurits af, met een korte mobilisatie als cavalerist. In 1941 studeert hij af als mijnbouwkundig ingenieur, midden in de Tweede Wereldoorlog, vlak voordat de bezetter de universiteit sluit. Hij heeft dan al 20 medestudenten en 2 professoren die zich verzetten, verloren door executies en bombardementen. Het is een moeilijke tijd voor een werkzoekend ingenieur die ooit van plan was om in Afrika te gaan werken. De jonge ingenieur verveelt zich een paar maanden met, in zijn ogen nutteloos, mineralogisch werk aan de Universiteit van Wageningen. Maar, als hij de gelegenheid krijgt om op de Julia aan de slag te gaan aarzelt hij geen seconde. Hij trouwt met zijn schoolliefde Toos, en het stel vertrekt naar Limburg in 1942.
Ze gaan wonen in Rimburg, en er volgt een periode waarin Guy Teeuwisse in 15 jaar allerlei ondergrondse functies vervult, in het begin vooral op de Julia. Hij viel op, en eind 1956 krijgt hij algemene managementfuncties. Het blijkt een voorbereiding op zijn benoeming op 1 januari 1959 tot Algemeen Directeur van Laura & Vereeniging. Hij volgt Gé Edixhoven op, die al bij L&V kwam werken toen zijn opvolger geboren werd. Bart van Slobbe werd tegelijk benoemd als Commercieel Directeur. Met zijn 40 jaar was Guy Teeuwisse de jongste mijndirecteur ooit in Nederland.
Het gezin van Guy Teeuwisse verhuisde naar de Rimburgerweg in Eygelshoven, tegenover de Julia. Een gezin dat in totaal ook 9 kinderen telde. Als het even kon liep de nieuwe directeur naar zijn werkplek, Villa Pierre, of naar de Laura. Hij lunchte altijd thuis, en zo sprak hij 4 keer per dag onderweg talloze bewoners van het dorp. Hij voelde zich er thuis.
Het duurde niet lang voordat minister Joop Den Uyl in 1965 kwam vertellen dat de kolenmijnbouw in Nederland gesloten zou worden. Inmiddels was Teeuwisse ook voorzitter van de Gezamenlijke Steenkolen Mijnen, en van de Mijn Industrie Raad. In die hoedanigheid heeft hij alles op alles gezet om de belofte van Den Uyl (vervangende werkgelegenheid) waar te maken. Toen de minister moest opstappen, en even later de “Oliecrisis” alles op zijn kop zette, stond Limburg er heel lang alleen voor. Met veel tegenwind werd in Eygelshoven nieuw werk geschapen. Nievelsteen, Laura Metaal, Pioneer Laura, Laura Motoren, de Werkplaats Mindervaliden, en overnames van Pacton aanhangers en Batavus fietsen werden gerealiseerd. Het heeft Teeuwisse altijd gestoken dat de overheid Limburg alles alleen liet opknappen. Voor hem stond het belang van “de mensen” altijd voorop.
In 1980 ging hij met pensioen als directeur. Op zijn afscheidsreceptie zag het zwart van de mensen; oud-koempels, andere collega’s, de politiek en veel gewone burgers kwamen hun waardering tonen.
Guy Teeuwisse zat vol energie, was toegankelijk en kon goed met mensen op alle niveaus omgaan. Hij was naast zijn gewone werk jarenlang voorzitter van de Parochieraad van Johannes De Doper in Eygelshoven, bestuursvoorzitter van het De Wever Ziekenhuis in Heerlen en voorzitter van het bestuur van Rolduc. Werkgelegenheid voor de mensen in Limburg bleef zijn grote aandacht hebben, en zo is hij 5 jaar voorzitter geweest van de Limburgse Werkgevers Vereniging, en bestuurslid van het landelijke NCW (later VNO). Ook was hij na zijn pensioen (president) commissaris bij Brand Bier, Delta Lloyd, en DSM. Dat weerhield hem er niet van vaak binnen te lopen voor een praatje bij boer Dortants, een jenevertje te drinken met slager Brull als die zijn bestelling kwam afleveren, zich extra lang te laten knippen bij kapper Knubben, etc. Hij was en bleef verbonden met Eygelshoven.
De waardering was wederzijds, en eervolle onderscheidingen vielen hem ten deel:
• Officier Oranje-Nassau (1969 bij zijn 25-jarig jubileum)
• Ridder in de Orde van Gregorius De Grote (in 1978 voor zijn verdiensten in de parochie, het ziekenhuis en de school)
• Officier in de Kroonorde van België (1980 voor zijn verdiensten om de relaties tussen België en Nederland te verbeteren)
• Ridder in de Orde van de Nederlandse Leeuw (1989 voor zijn verdiensten voor het land)
Hij was trots op de erkenning, maar realiseerde zich heel goed dat hij het niet alleen had gedaan, en dat hij niet meer was dan de mensen die zijn pad kruisten. In 1992 vertrok hij uit zijn geliefde huis aan de Rimburgerweg, gedwongen door de ziekte ALS waaraan hij in 2001 in Heerlen bezweek. Zijn laatste wens was dat hij in Eygelshoven begraven werd, naast zijn oude huis, en tegenover de koel. Daar rust hij met zijn vrouw Toos, en hun jonggestorven oudste zoontje Pieter, samen in één graf.
Het graf heeft ook een zuil met rondom enkele symbolen: 2 bloemen die zijn liefde voor het tuinieren uitbeelden, de tempel en olifant waren tekenen voor de reizen die ze ondernamen en de schachtbok voor het directeurschap en verbondenheid met de mijn en de mijnwerkers. Rondom een krans met voorstellende hun 9 kinderen.